Hoofdstuk 38

Baron ter Sluycks komt op visite

Ma Snauw was een van de weinige Steenrijkers die het de afgelopen jaren voor de wind was gegaan. Ze had haar krot volgepropt met kinderen en baby’s tot er niemand meer bij kon en had vervolgens de twee baronnen die tegenwoordig het koninkrijk regeerden om goud gevraagd om de boel uit te breiden. Vandaag de dag was een weeshuis een goedlopende zaak, wat inhield dat ma Snauw zich tegoed kon doen aan delicatessen die alleen de allerrijksten zich konden veroorloven. Het meeste goud ging op aan de beste wijn uit Fustenburg en het spijt me te moeten zeggen dat ma Snauw, als ze beschonken was, zich gedroeg als een beest. De kinderen in het weeshuis zaten onder de schrammen en blauwe plekken, vanwege ma Snauws dronken woedeaanvallen.

Sommige wezen hielden het niet lang vol op zo’n dieet van koolsoep en klappen. Weliswaar kwam door de voordeur een onophoudelijke stroom van hongerige kinderen binnen, maar tegelijkertijd werd de kleine begraafplaats achter het weeshuis voller en voller. Niet dat dat ma Snauw iets kon schelen. In haar ogen leken alle Jannen en Jansjes op elkaar, bleek en mager, met als enige voordeel dat ze geld in het laatje brachten.

Maar in het zevende jaar van baron ter Sluycks’ bewind over Steenrijk, toen ma Snauw hem opnieuw om meer goud verzocht, besloot de Opperste Raadsheer om het weeshuis eerst eens zelf te inspecteren voor hij zijn beurs trok. Speciaal voor het bezoek van de baron doste ma Snauw zich uit in haar beste jurk van zwarte zijde en zorgde ze ervoor dat haar adem niet naar wijn zou ruiken.

‘Wat een arme kleine stakkers, nietwaar edele heer?’ zei ze terwijl Ter Sluycks om zich heen keek naar de uitgemergelde, bleke kinderen, met zijn geparfumeerde zakdoek onder zijn neus. Ma Snauw bukte zich en tilde een piepklein Zomphoekertje op, met een buikje dat gezwollen was van de honger. ‘U ziet wel hoe dringend ze behoefte hebben aan uw edeles hulp.’

‘Ja, ja, dat blijkt,’ zei Ter Sluycks, met zijn zakdoek stevig tegen zijn neus gedrukt. Hij hield niet van kinderen, vooral niet als ze zo smerig waren als deze, maar hij wist dat veel Steenrijkers vreemd genoeg dol waren op die kleine snotapen en dat het daarom niet verstandig was om er al te veel te laten doodgaan. ‘Heel goed, mevrouw Snauw, u krijgt uw geld.’

Net toen hij weer wilde vertrekken zag de baron een bleek meisje in de deuropening staan, met op iedere arm een baby. Ze droeg een vaak verstelde overall, waarvan de mouwen en pijpen langer waren gemaakt en had iets waardoor ze zich onderscheidde van de andere kinderen. Ter Sluycks had zelfs het merkwaardige gevoel dat hij haar eerder had gezien. In tegenstelling tot die andere kleine vlerken leek ze totaal niet onder de indruk van het fraaie gewaad dat hij droeg als Opperste Raadsheer, en ook niet van de rinkelende medailles die hij zichzelf had toegekend als Grootcommandeur van het Ickabog Afweerkorps.

‘Hoe heet je, meisje?’ vroeg Ter Sluycks, die voor Roos bleef staan en zijn geparfumeerde zakdoek even wegstopte.

‘Jansje, heer. We heten hier allemaal Jansje, weet u,’ antwoordde Roos en ze bestudeerde Ter Sluycks met een koele en serieuze blik. Ze herinnerde zich de baron van de binnenplaats van het paleis, waar de spelende kinderen altijd angstig hadden gezwegen als hij en de al even norse baron van Bulckhoven passeerden.

‘Waarom buig je niet? Ik ben de Opperste Raadsheer van de koning.’

‘Maar een Opperste Raadsheer is geen koning,’ zei ze.

‘Wat zegt ze allemaal?’ kraste ma Snauw, die gauw aan kwam hobbelen om te zien of Roos zich wel gedroeg. Ma Snauw had een hekel aan alle kinderen in het weeshuis, maar aan Roos nog het meest. Ze was er nooit in geslaagd haar wil echt te breken, al had ze nog zo haar best gedaan. ‘Wat zeg je allemaal, Lelijke Jansje?’ vroeg ze. Roos was absoluut niet lelijk, maar die bijnaam was een van de manieren waarop ma Snauw haar probeerde te kleineren.

‘Ze legt net uit waarom ze niet voor me wil buigen,’ zei Ter Sluycks, die nog steeds in de donkere ogen van Roos staarde en zich afvroeg waar hij die eerder had gezien.

In werkelijkheid had hij ze gezien in het gezicht van de timmerman die hij regelmatig een bezoek bracht in de kerker, maar aangezien meneer Rondhout inmiddels stapelgek was en lang wit haar en een witte baard had terwijl dit meisje juist intelligent en kalm leek, legde Ter Sluycks niet direct het verband.

‘Lelijke Jansje is altijd brutaal geweest,’ zei ma Snauw, die stilletjes zwoer dat er iets voor Roos zwaaide zodra de baron vertrokken was. ‘Als ze zo doorgaat stuur ik haar nog weg, edele heer, en dan mag ze zien wat leuker is: bedelen op straat of lekker wonen in mijn huis en genieten van mijn eten.’

‘O, wat zou ik die koolsoep toch vreselijk missen,’ zei Roos kil en schamper. ‘Weet u dat we dat hier altijd eten, heer? Koolsoep, drie keer per dag?’

‘Vast heel voedzaam,’ zei Ter Sluycks.

‘Al krijgen we soms, als speciale traktatie, ook weleens Weeshuiskoeken. Weet u wat dat zijn?’

‘Nee,’ zei Ter Sluycks, bijna onwillekeurig. Dat meisje had iets... wat was het?

‘Die worden gemaakt van bedorven ingrediënten,’ zei Roos en haar donkere ogen boorden zich in de zijne. ‘Rotte eieren, schimmelig meel, restjes die te lang in de provisiekast hebben gelegen... Iedereen heeft zelf te weinig te eten, dus gooien ze dan maar de dingen bij elkaar die ze echt niet meer willen en laten die hier voor de deur achter. Soms worden de kinderen ziek van Weeshuiskoeken maar ze eten ze toch op, omdat ze zo’n honger hebben.’

Ter Sluycks luisterde niet echt naar wat Roos zei, maar meer naar haar accent. Ze woonde inmiddels al jaren in Fustenburg, maar had nog steeds een lichte Soesdijkse tongval.

‘Waar kom je vandaan, meisje?’ vroeg hij.

De andere kinderen waren nu allemaal stil en keken hoe die hoge heer met Roos praatte. Ma Snauw had een bloedhekel aan haar, maar de jongere kinderen waren juist dol op Roos, omdat ze hen beschermde tegen ma Snauw en Jan Lel en nooit hun broodkorsten afpikte, in tegenstelling tot sommige andere grotere kinderen. Af en toe stal ze ook wel brood en kaas voor hen uit de privévoorraad van ma Snauw, al was dat een riskante onderneming die er soms toe leidde dat Roos een pak ransel kreeg van Jan Lel.

‘Uit Steenrijk, heer,’ zei Roos. ‘Misschien hebt u daar weleens van gehoord. Een land dat nu niet meer bestaat, maar waar nooit iemand armoe leed of honger had.’

‘Zo is het genoeg,’ beet Ter Sluycks haar toe. Hij wendde zich tot ma Snauw en zei: ‘Ik ben het met u eens, mevrouw. Dit kind lijkt uw goedheid niet op prijs te stellen. Misschien moet ze het voortaan zelf maar zien te redden, alleen op de wereld.’

En na dat gezegd te hebben stormde baron ter Sluycks naar buiten en sloeg de deur van het weeshuis achter zich dicht. Zodra hij weg was haalde ma Snauw uit met haar stok, maar Roos had inmiddels een hoop ervaring en dook behendig weg. De oude vrouw schuifelde weg, zwaaiend met haar stok zodat de kleinere kinderen angstig wegschoten en sloeg toen de deur van haar comfortabele zitkamer achter zich dicht. De kinderen hoorden een kurk ploppen.

Die avond, nadat ze in hun aangrenzende bedden waren gestapt, zei Marta plotseling tegen Roos:

‘Weet je, Roos, wat je tegen de Opperste Raadsheer zei klopte niet helemaal.’

‘Wat dan niet, Marta?’ fluisterde Roos.

‘Dat iedereen vroeger goeddoorvoed en gelukkig was. Mijn familie had nooit genoeg te eten in de Zomphoek.’

‘Het spijt me,’ zei Roos zacht. ‘Dat was ik vergeten.’

‘Dat kwam natuurlijk ook doordat de Ickabog steeds onze schapen jatte,’ zuchtte een slaperige Marta.

Roos kroop dieper onder haar dunne deken, in een poging warm te blijven. Ze kenden elkaar nu al jaren, maar in al die tijd had ze Marta er nooit van kunnen overtuigen dat de Ickabog niet bestond. Maar deze keer wenste Roos dat ze ook zou kunnen geloven in een monster in het moeras, in plaats van in het monster dat ze in de ogen van baron ter Sluycks had gezien.

Teken themas

Deze teken themas horen bij dit hoofdstuk

De maan

Roos in haar verlengde overall

Roos en Baron ter Sluycks

Koolsoep

Weeshuiskoeken

Doe mee aan de teken wedstrijd!

Alle hoofdstukken

Lees elk hoofdstuk van De Ickabog dat tot nu toe is gepubliceerd.