Hoofdstuk 60

Opstand

Soms – ik weet niet hoe dat werkt – beseffen mensen die mijlenver uit elkaar wonen opeens tegelijkertijd dat het moment om in actie te komen is aangebroken. Misschien verspreiden ideeën zich wel als stuifmeel in de wind. Hoe dan ook, in de kerkers van het paleis waren de gevangenen die messen en beitels, zware steelpannen en deegrollers hadden verborgen onder hun matras of achter losse stenen in hun cel eindelijk ook zover. Toen de zon opkwam op de dag dat de Ickabog Soesdijk naderde, waren kapitein Goedmoet en meneer Rondhout, die cellen tegenover elkaar hadden, al wakker en zaten bleek en gespannen op de rand van hun brits, omdat vandaag de dag was dat ze hadden gezworen te ontsnappen of anders te sterven.

Verscheidene verdiepingen hoger werd baron ter Sluycks ook vroeg wakker. Hij had er geen flauw idee van dat er een gevangenisopstand werd beraamd onder zijn voeten of dat er op datzelfde moment een onvervalste, levende Ickabog richting Soesdijk marcheerde, omringd door een alsmaar aanzwellende menigte. Ter Sluycks waste zich, kleedde zich in het gewaad van de Opperste Raadsheer en begaf zich toen naar een afgesloten vleugel van de stallen, die nu al een week zwaar bewaakt werd.

‘Opzij,’ zei Ter Sluycks tegen de soldaten die de wacht hielden en hij maakte de staldeuren open.

In de stal wachtte een groepje uitgeputte naaisters en kleermakers bij een namaakmonster. Het was zo groot als een stier, met een leerachtige huid die overdekt was met scherpe punten. Aan zijn poten had hij angstaanjagende klauwen, uit zijn muil staken slagtanden en zijn ogen smeulden met een boosaardig, geelbruin licht.

De naaisters en kleermakers keken angstig toe terwijl Ter Sluycks langzaam om hun creatie heen liep. Van dichtbij zag je de naden en besefte je dat de ogen van glas waren, dat die punten gewoon lange spijkers waren die door het leer waren geduwd en dat de klauwen en slagtanden van beschilderd hout waren. Als je tegen het beest porde, liep er zaagsel uit. Desondanks zag het er in het schemerige licht in de stal toch best overtuigend uit en de naaisters en kleermakers waren blij toen ze de baron zagen glimlachen.

‘Het kan ermee door, in elk geval bij kaarslicht,’ zei hij. ‘Ik moet er gewoon maar voor zorgen dat onze geliefde koning het van een afstandje bekijkt. Misschien kunnen we zeggen dat die punten en klauwen nog steeds giftig zijn.’

De naaisters en kleermakers keken elkaar opgelucht aan. Ze hadden een week lang dag en nacht doorgewerkt. Nu konden ze eindelijk weer naar huis, naar hun gezin.

‘Soldaten,’ zei Ter Sluycks tegen de bewakers op de binnenplaats, ‘voer deze mensen af. En als jullie gillen,’ voegde hij er loom aan toe toen de jongste naaister haar mond opensperde om precies dat te doen, ‘dan worden jullie neergeschoten.’

Terwijl het groepje dat de opgezette Ickabog had gemaakt werd meegesleurd door de soldaten, liep Ter Sluycks fluitend de trap op naar de privévertrekken van de koning. Daar trof hij Fred aan in zijn zijden pyjama, met een haarnetje over zijn snor, terwijl Van Bulckhoven een servet onder zijn vele kinnen stopte.

‘Goedemorgen, Majesteit!’ zei Ter Sluycks met een buiging. ‘Goed geslapen, hoop ik? Ik heb vandaag een verrassing voor u. We zijn erin geslaagd om een Ickabog te laten opzetten en ik weet hoe graag Uwe Majesteit het monster wilde zien.’

‘Geweldig, Ter Sluycks!’ zei de koning. ‘En dan kunnen we het beest later misschien overal in het koninkrijk tentoonstellen. Wat vind je? Zodat de mensen zien waarmee we te maken hebben.’

‘Dat zou ik niet aanraden, Majesteit,’ zei Ter Sluycks, die bang was dat iemand die de opgezette Ickabog bij daglicht zag meteen zou beseffen dat hij nep was. ‘We willen niet dat het gewone volk in paniek raakt. Uwe Majesteit is zo moedig dat u wel opgewassen bent tegen de aanblik van–’

Maar voor Ter Sluycks zijn zin kon afmaken, vloog de deur van de koninklijke suite open en stormde een bezwete en verwilderd kijkende Jan Lel naar binnen. Hij had onderweg te maken gekregen met niet één, maar twee bendes struikrovers en na ook nog te zijn verdwaald in het bos en van zijn paard te zijn gevallen toen hij over een greppel wilde springen, waarna het paard ervandoor was gegaan, had hij nog maar een kleine voorsprong op de Ickabog gehad toen hij eindelijk het paleis bereikte. In paniek had hij een raampje in de bijkeuken ingeslagen en was zo het paleis binnengedrongen, maar was achtervolgd door twee wachters die zich allebei hadden voorgenomen hem aan hun zwaard te rijgen.

Fred slaakte een gil en verstopte zich vlug achter Van Bulckhoven. Ter Sluycks trok zijn dolk en sprong overeind.

‘Er – komt een – Ickabog aan,’ hijgde Jan Lel en hij viel op zijn knieën neer. ‘Een echte – onvervalste – Ickabog. Hij is onderweg naar het paleis met – duizenden mensen. De Ickabog – bestaat!’

Uiteraard geloofde Ter Sluycks daar geen snars van.

‘Naar de kerkers met die kerel!’ snauwde hij tegen de wachters, die de tegenstribbelende Jan Lel haastig de kamer uit sleepten en de deuren weer dichtdeden. ‘Het spijt me vreselijk, Sire,’ zei Ter Sluycks, met zijn dolk nog in zijn hand. ‘De indringer krijgt met de zweep, net als de twee wachters die hem het paleis hebben binnen–’

Maar Ter Sluycks werd opnieuw in de rede gevallen, nu door twee mannen die de suite van de koning kwamen binnenstormen. Het waren de spionnen van Ter Sluycks in Soesdijk, die uit het noorden hadden gehoord dat de Ickabog in aantocht was, maar omdat de koning de twee mannen nog nooit eerder had gezien, slaakte hij opnieuw een kreet van angst.

‘Edele – heer,’ hijgde de eerste spion, met een buiging naar Ter Sluycks, ‘er komt – een Ickabog – aan!’

‘En een hele – menigte,’ hijgde de tweede man. ‘De Ickabog bestaat!

‘Ja, natuurlijk bestaat hij!’ zei Ter Sluycks, die moeilijk iets anders kon beweren in het bijzijn van de koning. ‘Waarschuw het Ickabog Afweerkorps – ik voeg me zodadelijk bij hen, op de binnenplaats, en dan maken we korte metten met het beest!’

Ter Sluycks loodste de spionnen naar de deur en duwde hen vlug weer de gang op terwijl hij zijn best deed om over hun gefluister heen te praten, want ze herhaalden steeds maar: ‘Hij bestaat, baron, en het volk is dol op hem!’ en ‘Ik heb hem met mijn eigen ogen gezien, baron!’

‘We zullen dit monster doden, zoals we dat ook met al die andere hebben gedaan!’ zei Ter Sluycks luid, ten behoeve van de koning en voegde er zachtjes aan toe: ‘Ga weg!

Ter Sluycks sloeg de deur dicht in het gezicht van de spionnen en keerde terug naar de tafel. Hij was van streek, maar probeerde dat niet te laten blijken. Van Bulckhoven deed zich ondertussen nog steeds tegoed aan ham uit Sudderveen. Hij had zo’n vaag idee dat Ter Sluycks verantwoordelijk was voor al die mensen die de kamer in en uit holden en het over echte Ickabogs hadden en was daarom helemaal niet bang. Fred, daarentegen, trilde als een rietje.

‘Dus het monster durft zich nu zelfs overdag te vertonen, Ter Sluycks,’ piepte hij. ‘Ik dacht dat het zich alleen ’s nachts liet zien!’

‘Ja, het wordt een beetje al te brutaal, Sire,’ zei Ter Sluycks. Hij had geen idee wat die zogenaamde echte Ickabog kon zijn. Het enige wat hij zich kon voorstellen was dat een deel van het gepeupel een soort namaakmonster in elkaar had geknutseld, misschien om zo eten te kunnen stelen of goud te ontfutselen aan hun buren – maar uiteraard moest het wel een halt worden toegeroepen. Er was maar één echte Ickabog en dat was het monster dat Ter Sluycks had verzonnen. ‘Kom, Van Bulckhoven. We moeten voorkomen dat het beest doordringt tot in Soesdijk!’

‘Wat ben je toch moedig, Ter Sluycks,’ zei koning Fred met trillende stem.

‘Kom, kom, Majesteit,’ zei de baron. ‘Ik ben bereid mijn leven te geven voor Steenrijk. Dat zou u inmiddels toch moeten weten!’

Ter Sluycks had de deurknop al in zijn hand toen de rust opnieuw verstoord werd door het geluid van rennende voetstappen, maar nu vergezeld door luid geschreeuw en gekletter. Een verbaasde Ter Sluycks deed de deur open om te zien wat er nu weer aan de hand was.

Een groepje haveloze gevangenen rende op hem af. Ze werden aangevoerd door meneer Rondhout met zijn witte haar, die een bijl in zijn hand had en door de potige kapitein Goedmoet, bewapend met een musket die hij duidelijk op een van de paleiswachters had buitgemaakt. De twee mannen werden op de voet gevolgd door mevrouw Boender, met wapperende haren en zwaaiend met een enorme steelpan en zij op haar beurt weer door Melinda, het kamermeisje van freule Eslanda, die gewapend was met een deegroller.

Ter Sluycks wist de deur nog net op tijd dicht te slaan en de grendel ervoor te schuiven. Een paar tellen later beet de bijl van meneer Rondhout al door het hout heen.

‘Kom, Van Bulckhoven!’ schreeuwde Ter Sluycks en de twee baronnen renden naar een tweede deur aan de andere kant van de kamer, die naar een trap naar de binnenplaats leidde.

Fred, die geen idee had wat er aan de hand was en nooit had beseft dat er wel vijftig mensen opgesloten zaten in de kerkers onder zijn paleis, reageerde een stuk trager. Toen hij de gezichten van de furieuze gevangenen zag voor het gat dat meneer Rondhout inmiddels in de deur had gehakt, sprong hij overeind en wilde hij de twee baronnen volgen, maar die dachten alleen maar aan hun eigen hachje en hadden de deur vanaf de andere kant vergrendeld. Koning Fred bleef alleen achter, in zijn pyjama, en keek met zijn rug tegen de muur hoe de ontsnapte gevangenen zijn kamer binnendrongen.

Teken themas

Deze teken themas horen bij dit hoofdstuk

De nep-Ickabog van baron ter Sluycks

Meneer Rondhout met zijn bijl

Mevrouw Boender met haar steelpan

Doe mee aan de teken wedstrijd!

Alle hoofdstukken

Lees elk hoofdstuk van De Ickabog dat tot nu toe is gepubliceerd.