Hoofdstuk 47

In de kerkers

Het personeel in de paleiskeukens was heel erg verbaasd toen ze van baron ter Sluycks hoorden dat mevrouw Boender om haar eigen, afzonderlijke keuken had verzocht omdat ze stukken en stukken belangrijker was dan zij. Sommigen vertrouwden het zelfs voor geen cent, omdat mevrouw Boender het in al die jaren dat ze haar gekend hadden juist nooit hoog in haar bol had gehad. Maar omdat haar taarten en gebakjes nog steeds met dezelfde regelmaat op de koninklijke tafel verschenen, wisten ze dat ze nog leefde, waar ze dan ook was, en net zoals veel van hun landgenoten besloten de bediendes dat het veiliger was om verder geen vragen te stellen.

Intussen had het leven in de kerkers van het paleis een heel andere wending genomen. Er was een fornuis geïnstalleerd in de cel van mevrouw Boender, haar pannen en bakblikken waren vanuit de keukens naar de kerker gebracht en ze had de gevangenen in de cellen naast haar een korte opleiding gegeven, zodat ze haar konden helpen bij de vele verschillende karweitjes die nodig waren om de vederlichte lekkernijen te bereiden waaraan ze haar reputatie als beste bakster van het land te danken had. Ze had erop aangedrongen dat de gevangenen dubbele rantsoenen zouden krijgen (om er zeker van te zijn dat ze sterk genoeg zouden zijn om te kloppen en te roeren, te wegen en te meten, te zeven en te schenken) en dat er een rattenvanger zou worden ingehuurd tegen het ongedierte, plus een bediende die heen en weer kon hollen tussen de verschillende cellen en het bakgerei kon aanreiken door de tralies.

Door de warmte van het fornuis droogden de vochtige muren uit. Verrukkelijke bakgeuren verdrongen de stank van schimmel en stilstaand water. Mevrouw Boender stond er ook op dat de gevangenen van een voltooide taart mochten proeven, zodat ze zouden begrijpen wat het resultaat van hun inspanningen was. Langzaam maar zeker begon er in de kerkers een prettige drukte en zelfs iets van vrolijkheid te heersen en gevangenen die vel over been waren geweest voor mevrouw Boender arriveerde, kwamen geleidelijk weer op krachten. Op die manier bleef ze bezig en had ze tenminste afleiding, zodat ze zich niet te veel zorgen zou maken om Bert.

Terwijl de rest van de gevangenen bakte, zong meneer Rondhout in de cel naast die van mevrouw Boender nog steeds onophoudelijk het volkslied en bleef hij reusachtige Ickabogpoten snijden. Voor de komst van mevrouw Boender hadden zijn medegevangenen zich doodgeërgerd aan zijn gezang en gehamer, maar zij spoorde hen nu juist aan om met hem mee te doen. Het geluid van al die zingende gevangenen overstemde het onophoudelijke lawaai van zijn hamer en beitel en het mooiste was nog dat, toen Ter Sluycks woedend naar de kerkers kwam en riep dat ze moesten ophouden met die rotherrie, mevrouw Boender doodonschuldig zei dat het toch zeker hoogverraad was om mensen te verbieden het volkslied te zingen? Ter Sluycks stond met zijn mond vol tanden en alle gevangenen bulderden van het lachen. Het hart van mevrouw Boender maakte een vreugdesprongetje toen ze dacht dat ze in de cel naast haar ook een zwak, schor gegrinnik hoorde.

Misschien wist mevrouw Boender niet veel van waanzin, maar ze wist wel hoe je dingen moest redden die hopeloos mislukt leken, zoals geschifte sauzen en ingezakte soufflés. Ze dacht dat de geknakte geest van meneer Rondhout nog niet reddeloos verloren was, als ze hem maar duidelijk kon maken dat hij niet alleen was en hij zich weer kon herinneren wie hij nu eigenlijk was. Daarom stelde ze af en toe voor om ook eens iets anders te zingen dan alleen het volkslied, in een poging de verwarde gedachten van meneer Rondhout op een ander spoor te brengen zodat hij uiteindelijk misschien wel weer tot zichzelf zou komen.

En na een hele tijd hoorde ze, tot haar verbazing en vreugde, hoe hij meezong met het drinklied over de Ickabog, dat al populair was geweest in de tijd dat iedereen nog dacht dat het monster een verzinsel was.

Toen ik één fles op had leek de Ickabog een klucht,

Toen ik een tweede op had hoorde ik, leek mij, zijn zucht.

Nu ik een derde op heb sluipt hij brullend over straat,

Neem nog een fles, nu het nog kan, want de Ickabog bestaat!

Mevrouw Boender zette het bakblik met taartjes dat ze net uit de oven had gehaald neer, sprong op haar bed en zei zachtjes door de barst in de muur: ‘Rein Rondhout, ik hoorde je dat rare liedje zingen. Ik ben het, Berta Boender, je oude vriendin. Ken je me nog? We zongen dat liedje vroeger ook, lang geleden, toen de kinderen klein waren. Mijn Bert en jouw Roos. Weet je dat nog, Rein?’

Ze wachtte op een reactie en na een tijdje dacht ze dat ze een snik hoorde.

Jullie vinden het misschien vreemd, maar mevrouw Boender was blij toen ze meneer Rondhout hoorde huilen omdat niet alleen vreugde genezend kan werken, maar ook tranen.

Vandaar dat mevrouw Boender die avond, en ook veel avonden daarna, zachtjes praatte met meneer Rondhout door de spleet in de muur en na een tijdje begon hij antwoord te geven. Mevrouw Boender vertelde hem hoe vreselijk het haar speet dat ze de keukenmeid had verteld wat hij over de Ickabog had gezegd en meneer Rondhout zei hoe erg hij het later had gevonden dat hij had gesuggereerd dat majoor Boender van zijn paard was gevallen. En ze verzekerden elkaar ervan dat hun kinderen nog leefden, omdat ze zelf dood zouden zijn gegaan als ze dat niet hadden geloofd.

Er drong inmiddels een ijzige kou binnen in de kerkers door het ene kleine tralievenster hoog in de muur. De gevangenen voelden dat het een barre winter zou worden, maar toch waren de kerkers nu een plaats vol genezing en hoop. Mevrouw Boender eiste extra dekens voor al haar helpers en liet haar fornuis dag en nacht branden, vastbesloten dat ze het zouden overleven.

Teken themas

Deze teken themas horen bij dit hoofdstuk

Een blije taarten bakkende gevangene

Een paar voltooide taarten

De hoge ramen van de kerkers

Doe mee aan de teken wedstrijd!

Alle hoofdstukken

Lees elk hoofdstuk van De Ickabog dat tot nu toe is gepubliceerd.