Hoofdstuk 43

Bert en de poortwachter

De kaars die naast Bert op tafel stond brandde langzaam op terwijl hij keek hoe de minutenwijzer van de klok met een slakkengangetje voortbewoog. Hij hield zichzelf voor dat zijn moeder dadelijk gewoon thuis zou komen. Ze kon nu elk moment binnenstappen, zijn half gestopte trui pakken alsof ze die nooit haastig had neergegooid en hem dan vertellen hoe haar gesprek met de koning was verlopen.

Maar de minutenwijzer leek steeds sneller te gaan, terwijl Bert er juist alles voor zou hebben gegeven om hem af te remmen. Vier minuten. Drie minuten. Nog twee minuten.

Bert stond op, liep naar het raam en liet zijn blik door de donkere straat gaan. Zijn moeder was nergens te bekennen. Maar wacht! Zijn hart sprong op: daar, op de hoek, zag hij iets bewegen! Een paar vreugdevolle seconden lang was Bert ervan overtuigd dat hij zijn moeder het maanlicht in zou zien stappen, glimlachend bij de aanblik van zijn ongeruste gezicht voor het raam.

Maar plotseling leek een ijzige hand zich om zijn hart te sluiten. Het was niet zijn moeder die daar aankwam maar majoor Rotting, vergezeld door vier gespierde soldaten van het Ickabog Afweerkorps, met toortsen in hun hand.

Bert sprong weg bij het raam, griste de trui van tafel en sprintte naar zijn slaapkamer. Hij greep zijn schoenen en zijn vaders medaille, wrikte het slaapkamerraam open, stapte naar buiten en deed het raam zachtjes weer dicht. Terwijl hij zich in de moestuin liet vallen hoorde hij majoor Rotting op de voordeur bonzen en een ruwe stem zei: ‘Ik ga wel effe achterom.’

Bert wierp zich plat op zijn buik achter een rijtje bieten, smeerde aarde in zijn blonde haar en bleef doodstil liggen.

Door zijn gesloten oogleden zag hij een flakkerend licht. De soldaat hield zijn toorts omhoog, in de hoop dat hij Bert zou zien wegvluchten door de tuintjes van de buren, maar de met aarde besmeurde Bert lag verborgen achter het bietenloof, dat lange, wiegende schaduwen wierp en de man zag hem niet.

‘Nou, hier is ie niet,’ riep de soldaat.

Er klonk een splinterend geluid en Bert wist dat Rotting de voordeur had ingetrapt. Hij luisterde hoe de soldaten deuren en kasten opengooiden. Bert bleef volkomen roerloos liggen, omdat het licht van de toorts nog steeds door zijn oogleden scheen.

‘Misschien is ie hem al gesmeerd voor z’n moeder naar ’t paleis ging.’

‘Nou, we moeten hem zien te vinden,’ gromde de vertrouwde stem van majoor Rotting. ‘Hij is de zoon van het eerste slachtoffer van de Ickabog. Als Bert Boender begint rond te bazuinen dat het monster een verzinsel is, wordt er naar hem geluisterd. Vooruit, verspreid jullie en ga op zoek. Hij kan nog niet ver zijn. En als jullie hem vinden, dood hem dan,’ zei Rotting, terwijl de zware voetstappen van zijn mannen over de planken vloer klosten. ‘We verzinnen later wel een verhaal.’

Bert bleef roerloos en zo plat mogelijk liggen. Hij luisterde hoe de mannen zich haastig verspreidden door de straat en toen zei een kalm gedeelte van Berts brein:

Gaan!

Hij deed zijn vaders medaille om zijn hals, trok zijn half gestopte trui aan, pakte vlug zijn schoenen en kroop toen weg door de zachte aarde tot hij bij de schutting naar de tuin van de buren was. Hij groef voldoende aarde weg om zich onder de schutting door te kunnen wurmen en bleef kruipen tot hij bij een met keien geplaveide straat kwam. Hij hoorde de stemmen van de soldaten nog steeds door het donker galmen, terwijl ze eisten huizen te mogen doorzoeken en aan mensen vroegen of ze Bert Boender hadden gezien, de zoon van de hofbanketbakster. Bert werd omschreven als een gevaarlijke verrader.

Bert smeerde nog een handvol aarde op zijn gezicht, krabbelde toen overeind en sprintte half voorovergebogen naar een donker portiek aan de overkant van de straat. Er kwam een soldaat langsrennen, maar Bert was inmiddels zo smerig dat hij helemaal niet meer afstak tegen de donkere deur en de man zag hem niet. Toen de soldaat weer was verdwenen, holde Bert op blote voeten van het ene portiek naar het andere, met zijn schoenen in zijn hand. Hij verborg zich in schemerige hoeken en nissen en sloop zo steeds dichter naar de poort in de muur rond de Stad-in-de-Stad. Maar toen hij er bijna was, zag hij dat een soldaat de wacht hield bij de poort. Voor Bert een plan kon bedenken, moest hij zich haastig verbergen achter een standbeeld van koning Richard de Rechtlijnige, omdat Rotting eraan kwam met nog een soldaat.

‘Heb je Bert Boender gezien?’ riepen ze tegen de wachter.

‘De zoon van de banketbakster, bedoelen jullie?’

Rotting greep de man bij de revers van zijn uniform en schudde hem door elkaar zoals een terriër dat met een konijn doet. ‘Ja, natuurlijk bedoel ik de zoon van de banketbakster! Heb je hem doorgelaten? Vooruit, zeg op!’

‘Ik heb hem niet gezien,’ zei de wachter. ‘En wat heeft ie uitgespookt, dat jullie achter hem aan zitten?’

‘Hij is een verrader!’ snauwde Rotting. ‘En als iemand hem helpt, schiet ik die persoon eigenhandig neer! Begrepen?’

‘Begrepen,’ zei de poortwachter. Rotting liet de man los en hij en zijn metgezel renden verder. Hun toortsen wierpen een wild flakkerend schijnsel op de muren langs de straat tot ze weer werden opgeslokt door het duister.

Bert keek hoe de poortwachter hoofdschuddend zijn uniform goed deed. Bert aarzelde even maar verliet toen toch zijn schuilplaats, al wist hij dat hem dat zijn leven kon kosten. Hij had zichzelf zo goed gecamoufleerd met aarde dat de wachter pas besefte dat er iemand naast hem stond toen hij Berts ogen zag glanzen in het maanlicht. Hij slaakte een angstige kreet.

‘Alstublieft,’ fluisterde Bert. ‘Verraad me niet, alstublieft. Ik moet hier weg zien te komen.’

Hij haalde de zware zilveren medaille van zijn vader onder zijn trui vandaan, veegde de aarde eraf en liet hem aan de poortwachter zien.

‘U krijgt dit – echt zilver, kijk maar! – als u me doorlaat en tegen niemand zegt dat u me gezien hebt. Ik ben geen verrader,’ zei Bert. ‘Ik heb niemand verraden, ik zweer het.’

De wachter was een oudere man met een stugge grijze baard. Hij bestudeerde de met aarde besmeurde Bert even en zei toen:

‘Hou jij je medaille maar, jongen.’

Hij deed de poort op een kiertje open, zodat Bert zich er net doorheen kon wurmen.

‘Dank u!’ bracht Bert moeizaam uit.

‘Neem achterafweggetjes,’ raadde de poortwachter hem aan. ‘En vertrouw niemand. Het ga je goed.’

Teken themas

Deze teken themas horen bij dit hoofdstuk

Bert die zich verstopt in het bietenveldje

Bert en de poortwachter

Mevrouw Boender in haar cel

De Gezocht-poster met Bert

De dichtgespijkerde kroeg van Neef Hilbert

Doe mee aan de teken wedstrijd!

Alle hoofdstukken

Lees elk hoofdstuk van De Ickabog dat tot nu toe is gepubliceerd.